Urddasol ffon im eoe soch-a gâst dda, Deargast ddu dorgoch,
T dag'r ffwlbart dugoch, Ac i ewy go'r cachio coch.

De bovenstaande woorden zullen u hoogstwaarschijnlijk niets zeggen, maar ze gaan over het onderwerp van dit artikel, de Welsh terriër. Ze zijn uit een oud Welsh englyn ofwel een gedicht, dat uit 1450 stamt. Vertaald luidt het gedicht ongeveer als volgt: je gaf me een stok, een goede zwartbruine teef om de bruine bunzing te killen en de rode vos te verscheuren. Koning Hywel Dda (Howel de Goede) die in 942, dus honderd jaar voor de invasie van de Noormannen, koning van Wales werd, stelde de Welsh wetten te boek. In die wetten werd het houden van honden en het betalen van hondenbelasting gereglementeerd. Terriërs werden niet expliciet genoemd, maar vermoedelijk waren de honden die in de wetten werden aangeduid met de benaming house cur, de voorlopers van de terriërs. In gedichten uit ongeveer 1490 van Dafydd ab Edmund, Tudor Aled en Lewis Daron (rond 1520) wordt gesproken van Daergi, de Welsh naam voor Welsh terriërs. Ook de bard Edmund Prys roemt in een van zijn liederen de Welsh terriër als verdediger van huis en haard en als verdelger van ongedierte. Een eerste Engelse beschrijving van terriërs in het algemeen is te vinden in het Boke of St. Albans dat verscheen in 1486. In 1801 beschrijft William Daniel in zijn boek Rural Sports ruwharige terriërs met black en tan kleur. Uit die tijd stammen ook de eerste afbeeldingen van de toenmalige Welsh terriër.

Oorsprong

Welshmen hebben altijd een voorliefde gehad voor de jacht. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat een ruig land als Wales met zijn heuvels en dalen, rivieren en rotsen een ideale streek is voor allerlei wild. Dit wild werd gejaagd en bestreden door zeer moedige terriërs. Dat ruige, vaak ook geïsoleerde land had een bepaald slag inwoners: hard, traditioneel en conservatief. Als je deze factoren in het achterhoofd houdt, is het helemaal niet verwonderlijk dat deze Welshmen hun dierenrassen, dus ook hun Welsh terriër, geheel raszuiver hielden en moesten houden. Toch is de oorsprong van de Welsh ietwat duister. Veel artikelen van begin deze eeuw over de Welsh terriër waren pennenvruchten van de heer Walter S. Glynn, pionier van de Welsh terriër. Als rechtgeaarde Engelsman nam hij als vanzelfsprekend aan dat de Welsh zijn oorsprong had in Engeland en niet in Wales. Hij meende, dat met de import van goederen en vee uit Engeland ook een zwartbruine terriër naar Wales zou zijn meegekomen. In Engeland kon het ras uiteindelijk geen stand houden. Het stadsere volk was nu eenmaal veel gevoeliger voor trends, grillen en veranderingen. Zo'n zwartbruin hondje was niet in. In Wales daarentegen, kon men de hond wel op zijn waarde schatten. Hier had het ras de kans te overleven en raszuiver te blijven vanwege de geïsoleerde ligging en de behoudendheid van de inwoners. Tot in het begin van deze eeuw leefden in Carnarvonshire nog verschillende mensen waarvan de voorouders al eeuwen Welshjes fokten. Vooral in deze streek kwamen meerdere lijnen voor die allemaal even zuiver waren; ze werden nooit met elkaar gekruist. Iedere eigenaar vond zijn lijn namelijk de beste en het meest geschikt voor de jacht.

Werk

Het wild bij uitstek dat door de Welsh bestreden werd, was de vos die toentertijd in groten getale voorkwam en veel schade aanrichtte onder de lammeren. Het werkterrein bestond uit tussen gigantische keien gelegen lange gangen en diepe holen. Vaak kwamen op die gangen weer andere uit, zodat dat het werk behoorlijk bemoeilijkte. De Welsh was echter voor het werk en het terrein gebouwd. Hij stond toen hoger op de benen, had een langere rug, een korter en breder hoofd met grote, ronde oren en grote, lichte ogen. Vaak had hij een witte aftekening op de borst en soms ook op de voeten. Hij was stevig gebouwd, zeer moedig en niet alleen uitermate geschikt voor de jacht op de vos, maar ook op de marter, de otter, de das, de bunzing en ander ongedierte. Vaak werkte hij daarvoor samen met een meute jachthonden. Van een van die meutes, de Ynysfor Hunt, is bekend dat ze vanaf 1760 Welsh terriërs gebruikten bij de jacht.

Shows

Vroeger was het niet zo belangrijk hoe een hond eruit zag, als hij maar geschikt was voor het werk dat hij moest doen. Een stamboek hield men niet bij. Door de slechte infrastructuur in die tijd was men in Wales niet op de hoogte van terriërs die in andere plaatsen leefden. Dus werd een reu die bewezen had over de juiste eigenschappen te beschikken, gebruikt voor plaatselijke teven. Alleen jonge honden met voldoende uithoudingsvermogen, karakter, moed en doorzettingsvermogen, werden aangehouden. Door deze constante inteelt en selectie bleef de Welsh toch raszuiver, hoewel het type nogal eens uiteen liep. In Engeland werd de eerste hondententoonstelling gehouden in 1859. Omdat de Welsh in eerste instantie uitsluitend voor het werk gefokt werd, duurde het tot 1884 voordat de eerste Welsh terrier op een tentoonstelling te zien was. Het uiterlijk van deze werkhondjes was niet bepaald aantrekkelijk te noemen, voor de show waren ze eigenlijk waardeloos. Benen, voeten, bone en substantie waren logischerwijs wel goed, maar het korte wigvormige hoofd met grote ronde oren en volle, lichte ogen waren vreselijk om te zien. Toen de Welsh op shows kwam, moesten dus die minder mooie uiterlijke kenmerken worden verbeterd. Daarom werd met de beste exemplaren op een uitgekiende manier gefokt. Zo verbeterde men het ras wat uiterlijk betreft. Na erkenning van het ras door de Kennel Club in 1885 en opstelling van de rasstandaard kon hieraan nog meer aandacht worden besteed. Je zag toen betere schedels, steviger voorsnuiten, kleinere oren en kleinere en donkerdere ogen.

Concurrent

Toen de Welsh op de show werd geïntroduceerd, werd ook een terriër ingeschreven die op het oog een kopie leek te zijn van de Welsh: de Old English terriër. Deze terriër was echter verre van raszuiver, het was een mix van rassen als Airedale en foxterriër, kortharige herder, Manchester, Yorkshire toy, Ierse en Bedlington terriër. Geen wonder dat de populariteit die hij aanvankelijk genoot, geleidelijk begon te tanen toen ermee gefokt werd; de nakomelingen waren alle verschillend van uiterlijk. Aanhangers van de Old English Terriër spraken, als reactie op hetgeen met hun hond gebeurde, kwaad over de Welsh. "Be thou as pure as snow, thou shalt not escape calumny". Ook al zijn je bedoelingen nog zo zuiver, je ontkomt niet aan laster. Een uitspraak die voor de Welsh gold. De twee rassen zijn zelfs een tijdje in één klasse uitgekomen, iets wat de Welsh uiteraard geen goed deed. Maar gelukkig werd in deze woelige periode de Welsh Terriër Club opgericht die ervoor zorgde dat de Welsh gered werd. Zij stelde namelijk de regel in dat er geen clubprijzen werden uitgereikt aan honden waarvan niet aangetoond kon worden dat zij raszuiver waren. Mede hierdoor kwam een eind aan de populaire bastaard.

Modern

In 1920 verscheen de Welsh terrier teef Ch. What's Wanted op de tentoonstellingen. Zij was het voorbeeld van de moderne Welsh. Zij had een moderner belijning, een mooi lang hoofd met kleine donkere ogen, mooi gedragen oren, een uitmuntende hals en een goed gehoekte voorhand. Zij was zeer evenwichtig gebouwd, had een goed gangwerk en goede vacht en kleur. De meeste fokkers waren het erover eens dat een Welsh er zo uit zou moeten zien. Om dit type snel te bereiken werd door sommige fokkers de foxterriër ingekruist. Dit leidde echter niet tot de gewenste resultaten. Gelukkig bleven de meer gewetensvolle fokkers raszuiver fokken. Door moeizame selectie en doordachte combinaties is de basis gecreëerd voor de Welsh zoals we hem nu kennen.

Welsh in Nederland

Ruim een eeuw geleden, in 1891, kwam de eerste Welsh terriër uit op een Nederlandse tentoonstelling. Met deze hond, "the Grizzle", geboren in 1888, geïmporteerd door en eigendom van Jhr. S. van Sitters en W.G. de Knokke van der Meulen, begon de geschiedenis van de Welsh in ons land. In eerste instantie werden de belangen behartigd door de in 1908 opgerichte Nederlandse Airedale, Ierse en Welsh terriër Club. Tussen 1918 en ongeveer 1930 was de Welsh een zeldzame verschijning. Vanaf 1930 echter, trok de belangstelling voor het ras aan en op initiatief van de heer Heerkens Thijssen werd in 1939 de Nederlandsche Welsh Terriër Club opgericht. De jaren vijftig kenden een enorme opleving. De fokkerij was levendig en er was veel belangstelling voor de Welsh. Helaas is dit nu minder het geval. Midden jaren tachtig kende de fokkerij grote verliezen door het overlijden van enkele fokkers. Het aantal fokkers is nu dus aanmerkelijk minder, maar gelukkig trachten zij allen de kwaliteit zo hoog mogelijk te houden.

Tekst: Monique Janssen

Joomla templates by Joomlashine